woensdag 21 september 2011

Kunstnijverheidswinkel Arts and Crafts

Cornelis van der Sluys, Affiche Arts and Crafts Den Haag, 1902. 
Collectie Gemeentearchief Den Haag.


Rond 1900 openen enkele designwinkels in Nederland hun deuren. Ze hebben zich laten inspireren door de kunsthandel L’Art Nouveau van Siegfried Bing te Parijs, de naamgever van de kunststroming. Vanaf oktober is er in het Haags Gemeentemuseum een tentoonstelling over één van deze kunstnijverheidzaken te zien: ‘t Binnenhuis dat in 1900 wordt opgericht aan het Rokin te Amsterdam met H.P. Berlage en Jac. van den Bosch aan het roer. Twee jaar later is de officiële opening van Binnenhuis ‘Die Haege’ met een soortgelijke opzet. In 1898 is echter in Den Haag al winkel en galerie Arts and Crafts opgericht. Op de laatste wordt hier verder ingegaan.

“Eene geheel met batiks gedecoreerde kamer, gebatikte gordijnen, portières, kussens, pianokleeden enz., kan niet anders dan zelfs het meest verwende aesthetische voelen bevredigen, en wij twijfelen niet of ons kunstminnend publiek zal zijne salons en boudoirs willen versieren met de producten dezer in Holland herboren kunst.”[1] Het Nederlandse welgestelde publiek van de nieuwe twintigste eeuw wil een totaalinrichting van haar huis in de nieuwe stijl van de Art Nouveau en de bijbehorende batikkunst. Ze kunnen daarvoor terecht bij de Haagse kunsthandel Arts and Crafts, een firma die een geestverwantschap met de idealen van de gelijknamige Engelse nijverheidsbeweging heeft. De meubels en andere stukken zijn unica en worden met veel liefde voor het ambacht gemaakt. Verantwoordelijk voor de artistieke leiding is kunstenaar Johan Thorn Prikker (1868-1932). Hij specialiseert zich in de populaire Oosterse batiktechniek: een manier van stofbewerking overgewaaid uit Nederlands-Indië die zich uitermate goed leent voor het weergeven van grillige en sierlijke lijnen en florale motieven. Daarnaast ontwerpt hij meubels in de stijl van Belgisch kunstenaar Henry van de Velde met als kenmerk een ingetogen sierlijkheid. Van de Velde levert op zijn verzoek ook enkele stukken voor de verkoop. De zakelijke leiding is in handen van Johan Th. Uiterwijk, maar de winkel is een initiatief van Chris Wegerif die de boel eveneens financiert.

Aannemer en architect Chris Wegerif (1859-1920) en zijn vrouw Agathe Wegerif-Gravestein (1867-1944) interesseren zich voor de nieuwe richtingen in de kunst en nijverheid en hun Apeldoornse huis dient als broedplaats voor allerlei kunstenaars. Hun betrokkenheid bij Arts and Crafts is groot van begin tot eind en bestaat onder andere uit het opzetten van twee ateliers in Apeldoorn waar meubels en batiks uitgevoerd worden. Één van de kunstenaars die naast Thorn Prikker voor ze ontwerpt is Gust van de Wall Perné, eveneens uit Apeldoorn afkomstig. Maar ook Chris Lebeau, Cornelis van der Sluys en Wegerif zelf zijn verantwoordelijk voor de vormgeving van de producten die in Den Haag verkocht worden. Interessant is dat op initiatief van Wegerif ook schilderijen van Vincent van Gogh in de kunsthandel verkocht worden, op een moment dat de waardering voor de bekende schilder nog beperkt is. Chris Wegerif hangt er zelf één op in zijn werkkamer: “die man heet Van Gogh” vertelt hij zijn gezin. Een Haagse advocaat die enkele jaren later van Wegerif als dank een ‘Vincent van Gogh’ cadeau krijgt, ruilt hem echter een maand later alweer om voor een Mesdag waarvoor hij bovendien nog moet bijbetalen...[2]

In 1901 neemt Wegerif het roer over van Thorn Prikker die het niet eens is met de beslissing de succesvolle producten op een grotere schaal te gaan produceren. Waar Thorn Prikkers keuze uitging naar de abstract-golvende lijnvoering van de Belgische en Franse Art Nouveau, haalt Wegerif inspiratie bij het moderne Engelse, Schotse en Duits-Oostenrijkse ontwerp. Zijn meubels kenmerken zich door meer eenvoud in lijnvoering en een strakkere vormgeving. Beide uitgangspunten krijgen ondanks hun succes ook kritiek binnen Nederlandse vakkringen die de producten ‘on-Hollands’ vinden en een ideologie achter de verkoop missen. Het is volgens hen een “Handel die enkel aan het broodje te denken heeft [..] en daarom met een oppervlakkig-modieuze vormgeving […] de menigte van de concurrenten weg moet lokken.”[3] Het buitenland is echter wel enthousiast en vooral vanuit Duitsland krijgt men lof. Dat mag echter niet baten want door zakelijk wanbeleid van Uiterwijk is de firma in 1904 niet meer te redden en gaat failliet. Concurrent ’t Binnenhuis heeft een langer leven: Berlage en kornuiten gaan nog door tot 1929.

Meer informatie over de tentoonstelling ‘Rechte stoelen, rechtschapen burgers: wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1920)’ in het Gemeentemuseum te Den Haag dit najaar: http://www.gemeentemuseum.nl/index.php?id=036972


Noten:
[1] Heiser e.a., p. 72. Geciteerd uit: Heuvelman, p. 230.
[2] De Wit, p. 81.
[3] Groot, p. 45. Citaat van Leo Simons, ‘Een dokument van Duitsche opdirkings-kunst’, Onze Kunst 1 (1902) eerste halfjaar, pp. 52-53.

Bronnen:
G. Heuvelman, ‘Batikken. Een nieuwe tak van kunstnijverheid in Nederland’, Eigen Haard (1900), pp. 230-240.
C. de Wit, Chris en Agathe Wegerif: Dragers van de Nieuwe Kunst in Apeldoorn, Apeldoorn 1994.
Titus M. Eliëns, Marjan Groot en Frans Leidelmeijer, Kunstnijverheid in Nederland 1880-1940, Bussum 1996, p. 206.
Marjan Groot, ‘Een dilemma voor de Nieuwe Kunst; Modern eclecticisme in de meubelkunst van Chris Wegerif voor de firma Arts and Crafts, 1901-1906’, Jong Holland 14 (1998), pp. 36-51.
Timo de Rijk, Designers in Nederland: Een eeuw productvormgeving, Amsterdam 2004, pp. 28-29.
Christiane Heiser, Mienke Simon Thomas, Barbara Til e.a., Johan Thorn Prikker, De Jugendstil voorbij, Rotterdam (Museum Boijmans van Beuningen) 2010, pp. 64-84.

Dit artikel werd gepubliceerd op Rond1900.nl [24 augustus 2011].