donderdag 29 september 2011

Portret van een modern meester

Piet Mondriaan in zijn atelier aan het Rembrandtplein 10 te Amsterdam, 1905-begin 1906
(fotograaf onbekend). Foto collectie RKD Den Haag.

Hij is misschien wel het bekendste voorbeeld van een moderne meester: Piet Mondriaan (1872-1944). F.M. Lurasco noemt hem in 1907 al zo in zijn boekje Onze moderne meesters, waarvoor hij de opgenomen kunstenaars zelf om biografische informatie vroeg. Zo weten we bijvoorbeeld dat Mondriaan zo vroeg in zijn loopbaan al succes had “zoowel op exposities als door verkoop”.[1]

Bovenstaande atelierfoto toont Piet Mondriaan ongeveer een jaar voor Lurasco’s publicatie. Hij woont dan op de zolder van kunstenaarsvereniging Sint Lucas, waarvan hij bestuurslid is. Zijn ruime atelier bestaat uit een woon- en werkgedeelte. De muren zijn witgeschilderd, ongebruikelijk voor die tijd en misschien wel een voorbode voor Mondriaans latere Parijse ateliers. Dat Mondriaan deze foto’s (er is er nog één van het woongedeelte) van zijn atelier laat maken, vertelt ons over de zelfverzekerdheid waarmee de schilder in het vak staat. Hij presenteert zich als een geslaagde en serieuze kunstenaar, poserend in zijn nette pak met palet in de hand en zittend voor een schildersezel.[2] Zijn schilderijen zijn in die tijd nog figuratief en bestaan voornamelijk uit portretten en landschappen. De kunstenaar heeft nog een lange weg te gaan om tot de abstracte composities te komen die hem zo wereldberoemd zouden maken.

Onderzoek naar Mondriaan
Vandaag de dag is Piet Mondriaan een welhaast mythische figuur in de kunstwereld en wordt gezien als één van de belangrijkste pijlers van de moderne kunstgeschiedenis. Zijn persoon is en blijft fascinerend door de mythevorming bestaande uit herinneringen van tijdgenoten, waarin hij als kluizenaar en rechtlijnige man of juist als feestbeest en vrouwenliefhebber wordt bestempeld. We zullen het vooral met ooggetuigenverslagen en speculaties moeten doen, want Mondriaan bewaarde zijn eigen correspondentie niet en hield, voor zover bekend, ook geen dagboek bij. De gegevens die we ter beschikking hebben, waaronder veel door Mondriaan geschreven brieven, bieden echter een schat aan informatie en bevinden zich onder andere in archieven van tijdgenoten als Theo van Doesburg, Bart van der Leck, César Domela en van latere Mondriaan-onderzoekers als Hans Jaffé, Robert Welsh en Herbert Henkels. Alle hierboven opgesomde archieven bevinden zich bij het RKD (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie) in Den Haag.

Al vanaf de jaren zeventig tracht het RKD de overgebleven archieven en documentatie van Piet Mondriaan en de kunstenaars van De Stijl bij elkaar te brengen. In de collectie bevindt zich, naast de reeds genoemde archieven, inmiddels ruim de helft van alle originele correspondentie van Mondriaan. Ook is er een groot aantal bijzondere kunstenaarsportretten en atelierfoto’s van Mondriaan en tijdgenoten aanwezig. Met deze collectie is het voor kunsthistorici mogelijk op één plek intensief onderzoek te verrichten naar leven en werk van Piet Mondriaan en de overige kunstenaars van De Stijl.
Momenteel worden er twee fundamentele verzamelingen met Mondriaan archief en documentatie aan het RKD aangeboden. Ze vormen enkele van de 'laatste bouwstenen’ voor deze belangrijke collectie die zoveel aandacht krijgt in binnen- en buitenland. Het RKD vraagt iedereen die dit belang ook onderschrijft om extra steun via een financiële gift om de aanschaf mogelijk te maken.

Meer informatie:

Noten:
[1] Lurasco, p. 10. N.B. Dit boekje diende ter inspiratie voor de titel van dit blog.
[2] Welsh e.a., pp. 49-51. Een interessant artikel over Mondriaans zelfbeeld als kunstenaar is: Wietse Coppes, ' Photographies, Reproductions et Portraits: l'image que Mondrian veut donner de lui-meme': in Mondrian, Parijs (Centre Pompidou) 2010.
Meer informatie in het algemeen over kunstenaars die zichzelf presenteren via hun ateliers is te vinden in: Mayken Jonkman en Eva Geudeker (red.), Mythen van het atelier, Werkplaats en schilderpraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar, Zwolle/Den Haag (RKD) 2010.


Literatuur:
F.M. Lurasco, Onze moderne meesters, Amsterdam 1907.
Robert Welsh, Boudewijn Bakker en Marty Bax, Mondriaan aan de Amstel, 1892-1912. Amsterdam (Gemeentearchief) 1994.

woensdag 21 september 2011

Kunstnijverheidswinkel Arts and Crafts

Cornelis van der Sluys, Affiche Arts and Crafts Den Haag, 1902. 
Collectie Gemeentearchief Den Haag.


Rond 1900 openen enkele designwinkels in Nederland hun deuren. Ze hebben zich laten inspireren door de kunsthandel L’Art Nouveau van Siegfried Bing te Parijs, de naamgever van de kunststroming. Vanaf oktober is er in het Haags Gemeentemuseum een tentoonstelling over één van deze kunstnijverheidzaken te zien: ‘t Binnenhuis dat in 1900 wordt opgericht aan het Rokin te Amsterdam met H.P. Berlage en Jac. van den Bosch aan het roer. Twee jaar later is de officiële opening van Binnenhuis ‘Die Haege’ met een soortgelijke opzet. In 1898 is echter in Den Haag al winkel en galerie Arts and Crafts opgericht. Op de laatste wordt hier verder ingegaan.

“Eene geheel met batiks gedecoreerde kamer, gebatikte gordijnen, portières, kussens, pianokleeden enz., kan niet anders dan zelfs het meest verwende aesthetische voelen bevredigen, en wij twijfelen niet of ons kunstminnend publiek zal zijne salons en boudoirs willen versieren met de producten dezer in Holland herboren kunst.”[1] Het Nederlandse welgestelde publiek van de nieuwe twintigste eeuw wil een totaalinrichting van haar huis in de nieuwe stijl van de Art Nouveau en de bijbehorende batikkunst. Ze kunnen daarvoor terecht bij de Haagse kunsthandel Arts and Crafts, een firma die een geestverwantschap met de idealen van de gelijknamige Engelse nijverheidsbeweging heeft. De meubels en andere stukken zijn unica en worden met veel liefde voor het ambacht gemaakt. Verantwoordelijk voor de artistieke leiding is kunstenaar Johan Thorn Prikker (1868-1932). Hij specialiseert zich in de populaire Oosterse batiktechniek: een manier van stofbewerking overgewaaid uit Nederlands-Indië die zich uitermate goed leent voor het weergeven van grillige en sierlijke lijnen en florale motieven. Daarnaast ontwerpt hij meubels in de stijl van Belgisch kunstenaar Henry van de Velde met als kenmerk een ingetogen sierlijkheid. Van de Velde levert op zijn verzoek ook enkele stukken voor de verkoop. De zakelijke leiding is in handen van Johan Th. Uiterwijk, maar de winkel is een initiatief van Chris Wegerif die de boel eveneens financiert.

Aannemer en architect Chris Wegerif (1859-1920) en zijn vrouw Agathe Wegerif-Gravestein (1867-1944) interesseren zich voor de nieuwe richtingen in de kunst en nijverheid en hun Apeldoornse huis dient als broedplaats voor allerlei kunstenaars. Hun betrokkenheid bij Arts and Crafts is groot van begin tot eind en bestaat onder andere uit het opzetten van twee ateliers in Apeldoorn waar meubels en batiks uitgevoerd worden. Één van de kunstenaars die naast Thorn Prikker voor ze ontwerpt is Gust van de Wall Perné, eveneens uit Apeldoorn afkomstig. Maar ook Chris Lebeau, Cornelis van der Sluys en Wegerif zelf zijn verantwoordelijk voor de vormgeving van de producten die in Den Haag verkocht worden. Interessant is dat op initiatief van Wegerif ook schilderijen van Vincent van Gogh in de kunsthandel verkocht worden, op een moment dat de waardering voor de bekende schilder nog beperkt is. Chris Wegerif hangt er zelf één op in zijn werkkamer: “die man heet Van Gogh” vertelt hij zijn gezin. Een Haagse advocaat die enkele jaren later van Wegerif als dank een ‘Vincent van Gogh’ cadeau krijgt, ruilt hem echter een maand later alweer om voor een Mesdag waarvoor hij bovendien nog moet bijbetalen...[2]

In 1901 neemt Wegerif het roer over van Thorn Prikker die het niet eens is met de beslissing de succesvolle producten op een grotere schaal te gaan produceren. Waar Thorn Prikkers keuze uitging naar de abstract-golvende lijnvoering van de Belgische en Franse Art Nouveau, haalt Wegerif inspiratie bij het moderne Engelse, Schotse en Duits-Oostenrijkse ontwerp. Zijn meubels kenmerken zich door meer eenvoud in lijnvoering en een strakkere vormgeving. Beide uitgangspunten krijgen ondanks hun succes ook kritiek binnen Nederlandse vakkringen die de producten ‘on-Hollands’ vinden en een ideologie achter de verkoop missen. Het is volgens hen een “Handel die enkel aan het broodje te denken heeft [..] en daarom met een oppervlakkig-modieuze vormgeving […] de menigte van de concurrenten weg moet lokken.”[3] Het buitenland is echter wel enthousiast en vooral vanuit Duitsland krijgt men lof. Dat mag echter niet baten want door zakelijk wanbeleid van Uiterwijk is de firma in 1904 niet meer te redden en gaat failliet. Concurrent ’t Binnenhuis heeft een langer leven: Berlage en kornuiten gaan nog door tot 1929.

Meer informatie over de tentoonstelling ‘Rechte stoelen, rechtschapen burgers: wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1920)’ in het Gemeentemuseum te Den Haag dit najaar: http://www.gemeentemuseum.nl/index.php?id=036972


Noten:
[1] Heiser e.a., p. 72. Geciteerd uit: Heuvelman, p. 230.
[2] De Wit, p. 81.
[3] Groot, p. 45. Citaat van Leo Simons, ‘Een dokument van Duitsche opdirkings-kunst’, Onze Kunst 1 (1902) eerste halfjaar, pp. 52-53.

Bronnen:
G. Heuvelman, ‘Batikken. Een nieuwe tak van kunstnijverheid in Nederland’, Eigen Haard (1900), pp. 230-240.
C. de Wit, Chris en Agathe Wegerif: Dragers van de Nieuwe Kunst in Apeldoorn, Apeldoorn 1994.
Titus M. Eliëns, Marjan Groot en Frans Leidelmeijer, Kunstnijverheid in Nederland 1880-1940, Bussum 1996, p. 206.
Marjan Groot, ‘Een dilemma voor de Nieuwe Kunst; Modern eclecticisme in de meubelkunst van Chris Wegerif voor de firma Arts and Crafts, 1901-1906’, Jong Holland 14 (1998), pp. 36-51.
Timo de Rijk, Designers in Nederland: Een eeuw productvormgeving, Amsterdam 2004, pp. 28-29.
Christiane Heiser, Mienke Simon Thomas, Barbara Til e.a., Johan Thorn Prikker, De Jugendstil voorbij, Rotterdam (Museum Boijmans van Beuningen) 2010, pp. 64-84.

Dit artikel werd gepubliceerd op Rond1900.nl [24 augustus 2011].

woensdag 14 september 2011

Sneak preview tentoonstelling 'Gust' III


Dit prachtige ex libris van Gust van de Wall Perné (1877-1911) verwijst letterlijk naar de naam van de opdrachtgever F.W. Craandijk. De vormgeving kenmerkt zich door eenvoud en is speels doordat 'Craan' (afgebeeld als kraanvogel) en 'Dijk' in woord en in beeld met elkaar verbonden worden.

Over Frederik Willem Craandijk (1862-1934) is niet veel bekend, maar uit de informatie die ik zo één-twee-drie kan vinden, kan worden opgemaakt dat hij schrijver was van historische boeken. Die zijn uitgegeven bij onder andere J.H. de Bussy, waar onze Gustaaf enkele jaren werkte. Ook was hij natuurliefhebber en hield zich bezig met het opzetten van een streekmuseum voor natuurlijke historie in het Twentse Denekamp. Maar het belangrijkste gegeven is natuurlijk dat hij de zoon is van Jacobus Craandijk (1834-1912): de predikant die natuurwandelingen door heel Nederland maakte en daarover publiceerde. Boekjes die Van de Wall Perné vast en zeker geinspireerd hebben bij zijn Veluwsche Sagen.

Dit is alweer het derde voorproefje op de tentoonstelling die ik voor CODA maak over veelzijdig kunstenaar Gustaaf van de Wall Perné. Meer info:


woensdag 7 september 2011

Stil Leven

Matthijs Röling, Winter, 1975-1976. Olieverf op doek, 90,5 x 80,5 cm. Collectie ING


Het was puur toeval dat ik jaren geleden bij kunstenaar Matthijs Röling op een verjaardagsfeestje belandde. Ik had vóór ons bezoek een boek over zijn werk opengeslagen. De rariteitenkabinetten die ik geschilderd zag werden driedimensionaal aldaar. Huis en tuin waren gevuld met de meest mooie en merkwaardige objecten die samen een sprookjesachtig geheel vormden. In deze bijzondere omgeving in een klein dorpje in Groningen vindt de kunstenaar sinds lange tijd rust en inspiratie.

Matthijs Röling (1943) heeft zich in zijn kunst nooit laten leiden door de heersende moderne stromingen en opvattingen. Hij verkiest de figuratie boven het abstracte en conceptuele. Zijn inspiratie vindt hij verder terug in de tijd: het zijn de klassieke thema's die hem grijpen. Röling wordt ook wel 'de jongste van de oude meesters' genoemd: “Ik voel klassieke onderwerpen als een uitdaging; om daar nog iets nieuws aan toe te voegen.”[i]
Zijn stillevens, portretten en mythische voorstellingen kenmerken zich door harmonie. Een overdachte, maar spontaan ogende compositie van verschillende elementen is het middel. Over alles hangt een zweem van poëzie en intimiteit.

Allegorieën van het alledaagse
Zijn eerste grote succes behaalde Matthijs Röling met een serie 'kastjes': met fijne penselen geschilderde stillevens van alledaagse en curieuze voorwerpen die de kunstenaar in een houten kabinetje plaatste. Ze doen denken aan vijftiende- en zestiende-eeuwse Kunst und Wunderkammers en Italiaanse Studioli, vol rariteiten en trompe-l'oeil. De objecten zijn met fijne penselen geschilderd en kennen grote aandacht voor kleur, lichtval en stofuitdrukking.  Heel duidelijk komt Rölings liefde voor de Italianen en het picturaal realisme naar voren.
Het kastje Winter uit de serie Vier Jaargetijden met zijn koele, ijsblauwe kleuren staat vol objecten verwijzend naar het seizoen. De voorwerpen hebben veelal een allegorische waarde. De schedel verwijst naar het klassieke ‘Memento Mori’-principe, en de vergankelijkheid van het leven komt eveneens naar voren in de verwelkte, gedroogde zonnebloem. In de weerspiegeling van de glazen bol zien we Röling zelf achter zijn ezel en daarmee geeft hij het werk een persoonlijke lading. Onderaan prijkt het gedicht ‘Vereinsamt’ van Nietzsche dat gaat over verlorenheid en het gemis van een thuis. Een houten pop bungelend aan een enkele spijker trekt de aandacht naar een geschreven gedachtegang van Röling die eenzelfde sfeer oproept. “Het is winter, wat een rottijd. Het is koud en steeds maar denken, was het maar lente, zou ik willen dansen” luidt het begin. De objecten in het kastje worden symbolen van het gevoelsleven van de kunstenaar. Binnen de conceptuele stromingen van de jaren zeventig volgt Röling zijn eigen weg. De kunst van dat moment is voor hem als een tijd van verval en hij smacht naar een nieuwe tijd waarin hij weer wil geloven.

Vandaag de dag vindt Matthijs Röling als boegbeeld van het Noordelijk Relalisme overal bewondering; zijn serie ‘kastjes’ is daarvoor medeverantwoordelijk. Dit jaar heeft de kunstenaar de titel Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw gekregen. Zijn werk is onder andere te bewonderen in de aula van het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen waar hij de muurschildering ‘De boom der kennis’ maakte (op initiatief van prof.dr. Henk van Os) en maakt deel uit van de collectie van het Drents Museum in Assen en van het voormalige Scheringa Museum voor Realisme.

Literatuur: 
H.R. Tupan (red.), Matthijs Röling, Mimesis, tent.cat. Assen (Drents Museum) en Spanbroek (Frisia Museum) 2005.

[i] Tupan, p. 64.